Exit het handelsrecht; een nieuw ondernemingsrecht verrijst vóór Pasen

Kamer keurt Wetsontwerp Hervorming Ondernemingsrecht goed

De Kamer keurde donderdagnacht het Wetsontwerp Hervorming Ondernemingsrecht goed. Hiermee neemt België na 211 jaar afscheid van de Code de Commerce van Napoleon.

Hierdoor zijn verregaande wijzigingen goedgekeurd aan het Wetboek Economisch Recht, het Burgerlijk Wetboek, het Wetboek van Koophandel, het Wetboek van vennootschappen en het Gerechtelijk Wetboek. De notie ‘handelaar’ wordt afgeschaft, het Wetboek van koophandel verdwijnt als dusdanig, de rechtbanken van koophandel worden ondernemingsrechtbanken (en hun bevoegdheid wordt anders omschreven), de maatschap krijgt een plaats in het ondernemingsrecht, boek XIV WER over de marktpraktijken van vrije beroepen verdwijnt en bovenal wordt komt er een nieuw ‘formeel’ ondernemingsbegrip als basisbouwsteen.

De datum van inwerkingtreding is, behoudens uitzonderingen in beide richtingen, 1 november 2018.

Deze hervorming is de tweede “trein” van drie die toekomt in de hervorming van het ondernemingsrecht sensu lato door minister van justitie Koen Geens. De eerste trein was de invoering van boek XX met het nieuwe insolventierecht (inwerkingtreding 1 mei 2018); de derde trein met een nieuw vennootschaps- en verenigingsrecht staat klaar in het station.

Voor een verdere toelichting bij de hervorming van het ondernemingsrecht hernemen we het verslag van een toelichting door J. Vananroye (KU Leuven, Instituut voor Handels- en Insolventierecht)  tijdens de hoorzittingen in de kamercommissie:

“Professor Vananroye wenst de voorgestelde hervorming te situeren binnen recente wetgevende ontwikkelingen en kijkt daarbij naar het centrale aanknopingspunt, namelijk de onderneming.

De spreker gaat terug naar het boek dat aan de basis ligt van het Belgisch handelsrecht, namelijk de Code de commerce. Twee dingen vallen op in dit wetboek:

— men werkt vanuit het begrip “handelaar”, waarvan één van de belangrijke elementen een lijst van objectieve daden van koophandel is,
— men betracht het hele handelsverkeer in het boek te regelen (verzekeringen, vennootschappen, enzovoort.)

Er heeft ondertussen een hele evolutie plaatsgevonden, die haar oorsprong vindt in het feit dat iedereen het erover eens dat de lijst van objectieve daden van koophandel, en het begrip “handelaar” volledig verouderd zijn. In de loop van de 20e eeuw, als er nieuwe wetgeving bijkomt, bijvoorbeeld de handelspraktijken en het mededingingsrecht, komt die wetgeving niet meer in de Code de commerce, en gebruikt men “handelaar” niet meer als aanknopingspunt. Er worden ook steeds meer domeinen uit het Wetboek van Koophandel gehaald. Het culminatiepunt van die evolutie komt er in 2013, met de invoering van het Wetboek van economisch recht, dat vertrekt vanuit een ondernemingsbegrip, en de zogenaamde wet op de natuurlijke rechter, die de bevoegdheid van de Rechtbank van koophandel uitbreidt.

Toch bleef ook na 2013 het begrip “handelaar” bestaan, hoewel daar niet echt een goede reden voor was. Het behoud van het begrip wordt dan enkel verdedigd om een pragmatische reden, namelijk dat het te moeilijk is om het begrip ook in de hervorming van 2013 op te nemen. Het begrip “handelaar” bleef bestaan voor het bewijsrecht en voor de gewoonterechtelijke regel inzake hoofdelijkheid tussen handelaars en vooral voor het insolventierecht.

Het WER gebruikt een materieel ondernemingsbegrip, dat kijkt naar wat de betrokken entiteit doet, namelijk een economisch doel nastreven. Het probleem met een dergelijk functioneel criterium is dat het aanleiding kan geven tot nodeloze discussies. Een voorbeeld daarvan is de problematiek van de vzw. Een vzw kan reeds sinds 2013 voor de Rechtbank van koophandel worden gedaagd. Maar over het al dan niet nastreven van een economisch doel kunnen in het geval van een vzw discussies ontstaan. Het is niet altijd duidelijk waar men de scheidingslijn moet trekken en welke rechtbank er dus bevoegd is voor geschillen waarbij vzw’s betrokken zijn.

De wetgever heeft daaruit lessen getrokken, en voerde Boek XX in, dat een nieuw insolventierecht invoerde. Dat insolventierecht wordt vastgeknoopt aan een eerder formeel ondernemingsbegrip, dat wil zeggen, dat zoveel mogelijk kijkt naar de vorm van een onderneming. Het boven aangehaalde probleem stelt zich niet meer: elke vzw wordt nu als een onderneming in de zin van Boek XX beschouwd.

Het bestudeerde wetsontwerp gaat in dezelfde lijn verder:
1) het haalt het begrip “handelaar” weg uit het Belgisch recht
2) het maakt van het ondernemingsbegrip uit Boek XX het nieuwe aanknopingspunt

Bovendien zal dat ondernemingsbegrip worden gebruikt voor alle zaken waar vroeger het handelaarsbegrip gold, zoals voor het toepassingsgebied van het vrij bewijs. Bij deze zaken is de activiteit van de betrokken entiteit niet doorslaggevend. Het nieuwe ondernemingsbegrip biedt ook de bouwstenen voor het toepassingsgebied van het KBO, het toepassingsgebied van de boekhoudplicht en voor het nieuwe insolventierecht.
De voorgestelde hervorming heeft twee grote gevolgen.

Het eerste is dat het wetboek van koophandel overbodig wordt. Het is nu ook bijna helemaal gestript.

Het tweede grote gevolg is dat de naam van de rechtbank van koophandel wordt gewijzigd in “ondernemingsrechtbank”. Inhoudelijk is de wijziging eigenlijk al gebeurd in 2013. Nu zal de wijziging ook weerspiegeld worden in de naam van de rechtbank. Zeer belangrijk daarbij is dat de groep waaruit de lekenrechters kunnen komen groter wordt.
Uit de hervorming vloeien ook enkele punctuele wijzigingen voort, bijvoorbeeld op het vlak van bevoegdheid in vennootschapszaken of de bevoegdheid van de overdracht van aandelen.

Het is belangrijk te zeggen dat het bestaande, functionele, ondernemingsbegrip behouden blijft. Het zal echter enkel gebruikt worden voor de domeinen waar het van belang is dat er een economische activiteit wordt uitgevoerd, zoals bijvoorbeeld bij de prijsreglementering, de marktpraktijken en het mededingingsrecht.
Men zou kunnen zeggen dat het formele ondernemingsbegrip verwijst naar het Engelse begrip undertaking. Dat begrip verwijst niet naar een economische activiteit, maar naar een vorm die wordt aangenomen, die wijst op een zekere professionaliteit.

Daarnaast heeft men een ondernemingsbegrip dat men zou kunnen vergelijken met het Engelse begrip business. Dat begrip verwijst naar entiteiten die economisch actief zijn, die goederen en diensten aanbieden op een markt.

Zoals reeds werd gesteld, wordt in het bestaande recht het begrip “handelaar” centraal gesteld. Geleidelijk aan is dat uitgebreid tot alle ondernemingen, in de zin van economische actoren die goederen en diensten aanbieden. Het belangrijkste gevolg daarvan is dat heel wat regels van het bestaande handelsrecht, zoals het insolventierecht, niet van toepassing zijn op het vrij beroep.
Met de toepassing van boek XX op elke onderneming, met inbegrip van het vrij beroep, is het niet langer nodig om het begrip “handelaar” nog in stand te houden.
De vroegere dualiteit tussen handelaar en niet-handelaar gold zowel voor natuurlijke personen als voor rechtspersonen. Die opdeling hebben vele landen al achter zich gelaten. Zij zijn geëvolueerd naar een ondernemingsrecht dat van toepassing is van zodra men de vorm aanneemt van een rechtspersoon. De aard van de activiteit doet er dan niet toe.
De opdeling in twee groepen, natuurlijke personen en rechtspersonen, is problematisch. Er is immers nog een derde soort entiteit, namelijk de organisaties zonder rechtspersoonlijkheid, zoals de maatschap, die ook de roeping hebben om onderworpen te zijn aan de regels van het ondernemingsrecht. Het voorgestelde wetsontwerp brengt de maatschap ook onder in het ondernemingsrecht.
Concreet ziet het nieuwe formele ondernemingsbegrip er als volgt uit:
In artikel I.1, 1° ziet men drie positieve luiken en drie uitsluitingen, die telkens worden gedefi nieerd vanuit de vorm of de aard van de betrokken entiteit.

Ten eerste zijn er de natuurlijke personen (lid 1 (a)). Hierover zegt het artikel dat elke persoon die zelfstandig een beroepsactiviteit een onderneming is. Deze bepaling omvat ook de vrije beroepen. Men zou kunnen zeggen dat elke zelfstandige in de zin van het socialezekerheidsrecht nu onderworpen wordt aan het ondernemingsrecht, met uitzondering van de meewerkende echtgenoot. Een veel gestelde vraag is of een verhuurder van een gebouw nu ook een onderneming is. Een verhuurder van een gebouw doet dat meestal niet beroepsmatig en is dan geen onderneming. De beroepsmatigheid van een activiteit kan aanleiding geven tot discussies. Professor Vananroye denkt echter dat het begrip “beroepsactiviteit” voor meer duidelijkheid zal zorgen dan de defi nitie “een economisch doel nastreven”.

Het tweede luik omvat de rechtspersonen (lid 1 (b)). Dit luik is vrij eenvoudig te omschrijven: elke rechtspersoon valt in principe onder het formele ondernemingsbegrip. Een uitzondering hierop zijn de publiekrechtelijke rechtspersonen. Deze entiteiten worden geregeerd door de waarborgen van het publiekrecht en het zou wellicht overbodig zijn om dat zij ook nog eens geregeerd zouden worden door de waarborgen van het ondernemingsrecht.
Het derde luik zijn de organisaties zonder rechtspersoonlijkheid. In de Belgische context zijn dat de vennootschappen en verenigingen zonder rechtspersoonlijkheid. Een vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid doet uitkeringen, en valt dus onder het ondernemingsbegrip. Een vereniging zonder rechtspersoonlijkheid doet geen uitkeringen, en valt niet onder het ondernemingsbegrip.

De reden dat er in het nieuwe ondernemingsrecht niet wordt verwezen naar “vennootschappen en verenigingen”, maar naar “organisaties zonder rechtspersoonlijkheid”, is om “exotische” organisaties zonder rechtspersoonlijkheid ook onder het Belgisch ondernemingsrecht te kunnen vatten, zoals ook in de memorie van toelichting bij het wetsontwerp staat. Door Europese regels van vrij verkeer wordt het namelijk mogelijk dat ook buitenlandse entiteiten onder het Belgisch ondernemingsrecht kunnen worden gevat.

Ter conclusie stelt professor Vananroye dat België met het voorgestelde wetsontwerp een modern en logisch georganiseerd ondernemingsrecht zal hebben, dat klaar is voor de uitdagingen van het toenemend vrij verkeer.”

4 thoughts on “Exit het handelsrecht; een nieuw ondernemingsrecht verrijst vóór Pasen”

Leave a comment