Ontwerp nieuw ondernemingsrecht goedgekeurd door Ministerraad

RIP handelsrecht

De Ministerraad heeft vandaag op voordracht van de minister van justitie Koen Geens het Voorontwerp van wet houdende hervorming van het ondernemingsrecht in tweede lezing goedgekeurd (zie persbericht). Dat betekent dat weldra dit ontwerp bij de Kamer zal worden neergelegd.

Het ontwerp omvat verregaande wijzigingen aan het Wetboek Economisch Recht, het Burgerlijk Wetboek, het Wetboek van Koophandel, het Wetboek van vennootschappen en het Gerechtelijk Wetboek.

De belangrijkste krachtlijnen van dit ontwerp zijn:

De handelaar wordt afgeschaft

De notie “koopman” of “handelaar” van art. 1 W.Kh. veronderstelt het beroepsmatig stellen van de “daden van koophandel” uit art. 2-3 W.Kh. De lectuur van deze artikelen geeft een mooi inzicht in het economisch leven uit het einde van de 18de eeuw. Er bestaat in de rechtsleer al decennia een consensus dat dit niet langer een pertinent aanknopingspunt vormt voor bijzondere B2B of B2C regels.

Tot voor kort waren de belangrijkste wettelijke regels die werden vastgeknoopt aan de kwalificatie als handelaar: de bevoegdheid van de Rechtbank van Koophandel, het faillissementsrecht (en met wat beperkte uitbreidingen de gerechtelijke reorganisatie) en het handelsbewijsrecht.

Met de Wet Natuurlijke Rechter in 2013 verloor de “handelaar” zijn belang als aanknopingspunt van de bevoegdheid van de Rechtbank van Koophandel. Na de inwerkingtreding van het nieuwe insolventierecht in Boek XX WER heeft de kwalificatie als handelaar ook geen belang meer voor de toepassing van het insolventiecht.

Het besproken ontwerp neemt hier de consequente volgende stap en liquideert de handelaar volledig. Het handelsbewijsrecht wordt een ondernemingsbewijsrecht (zie verder).

Met het verdwijnen van de “handelaar” wordt ook het distinguo in het Wetboek van vennootschappen tussen handelsvennootschap en burgerlijke vennootschappen obsoleet. Het besproken ontwerp kuist dit op bij wijze van een kleine voorafname op een nieuw Wetboek van vennootschappen en verenigingen.

Het Wetboek van Koophandel verdwijnt

De Code de commerce van 1807 had als roeping om alle bijzondere en afwijkende regels voor handelaars te regelen. Geleidelijk aan is dit Wetboek van Koophandel uitgekleed: vennootschapsrecht, verzekeringsrecht, insolventierecht, financiëel recht …. verdwenen uit het W.Kh. Een strippende 210-jarige biedt zelden een opwindende aanblik.

De doodsteek voor het W.Kh. kwam in 2013 met de concurrerende codificatie in het Wetboek Economisch Recht. Het besproken ontwerp verlost het Wetboek van Koophandel uit haar lijden.

Met het begrip handelaar verdwijnt de relevantie van de eerste artikels van het W.Kh. met de “koopman”, de daden van koophandel en afgeleide relicten zoals de gehuwde vrouw die “er zich toe bepaalt de waren uit de handel van haar man in het klein te verkopen” (art. 10). Het handelspand werd door de nieuwe Pandwet opgeheven. Het vervoersrecht en het wissel- en chequerecht verhuizen naar het WER.

Het handelsbewijsrecht verhuist naar het burgerlijke wetboek. Dit vormt een voorafname op een grondige hervorming van het bewijsrecht die door de minister van justitie in het vooruitzicht werd gesteld als onderdeel van een vernieuwd Burgerlijk Wetboek. Inhoudelijk verandert er weinig: de vrijheid van bewijs blijft het uitgangspunt; de aanvaarde factuur en de boekhouding behouden hun bewijswaarde. Wat wél verandert is dat het toepassingsgebied van deze regels wordt uitgebreid tot het bewijs tegen alle ondernemingen.

Dit betekent dat het soepel bewijsrecht ook zal gelden voor het bewijs tussen en tegen vrije beroepers, landbouwers, VZW’s, stichtingen, “burgerlijke” vennootschappen en maatschappen.

Het toepassingsgebied van de inschrijvingsplicht in het KBO en de plicht om een boekhouding te houden is reeds lang uitgebreid voorbij de grenzen van het handelaarsbegrip. Wel verwijzen de bouwstenen van het personeel toepassingsgebied in het huidige recht nog steeds naar de handelaar (zie bv. “handelsonderneming van privaat recht” voor de inschrijvingsplicht in het KBO). Het besproken ontwerp omschrijft het toepassingsgebied met toepassing van het nieuwe ondernemingsbegrip (zie hierna).

Van het Wetboek van Koophandel zal enkel nog Boek II betreffende de zee- en binnenvaart overblijven. Het opschrift van dit restwetboek wordt gewijzigd om dit te reflecteren.

De Rechtbank van Koophandel wordt de Ondernemingsrechtbank

De Wet Natuurlijke Rechter heeft reeds de bevoegdheid van de Rechtbank van Koophandel willen uitbreiden naar alle ondernemingsgeschillen waarvoor de rechtbank van koophandel geacht wordt de natuurlijke rechter te zijn.  Het besproken ontwerp gaat hierop verder:

  •  Een naamswijziging reflecteert deze moderniseringspoging. De Rechtbank van Koophandel wordt de Ondernemingsrechtbank. De rechters in handelszaken worden rechters in ondernemingszaken. De recruteringspool voor deze lekenrechters wordt aangepast aan de nieuwe bevoegdheidsomschrijving.
  • Art. 573 Ger.W. maakt gebruik van het nieuwe formeel ondernemingsbegrip, dat reeds in Boek XX werd geïntroduceerd.

Dit betekent o.a. dat elke VZW voor de Ondernemingsrechtbank kan worden gedaagd, ook als deze VZW geen economische activiteiten verricht.

  • Onlogische uitzonderingen op de bevoegdheid van de Ondernemingsrechtbank verdwijnen. Zo komen geschillen inzake marktpraktijken van vrije beroepen of het verenigingscontentieux voor de Ondernemingsrechtbank. Ook wordt verduidelijkt dat geschillen omtrent de verkoop van aandelen voor de Ondernemingsrechtbank komen.

Een nieuw formeel ondernemingsbegrip beperkt rechtsonzekerheid tot een minium

Een nieuw formeel ondernemingsbegrip – dat bij wijze van voorafname op het besproken ontwerp reeds in Boek XX werd ingevoerd – wordt het basis-ondernemingsbegrip.

Kort gezegd zullen als onderneming gelden:

  1. iedere natuurlijke persoon die zelfstandig een beroepsactiviteit uitoefent, dus ook met inbegrip van beoefenaars van een vrij beroep;
  2. iedere rechtspersoon, dus ook met inbegrip van VZW’s en stichtingen, zelfs indien ze geen goederen of diensten aanbieden op een markt, maar met uitzondering van (i) publiekrechtelijke rechtspersonen die geen goederen of diensten aanbieden op een markt en (ii) de staat en haar gedecentraliseerde entiteiten;
  3. iedere andere organisatie zonder rechtspersoonlijkheid, tenzij ze geen winstuitkering doet of beoogt te doen. Dus concreet: wél maatschappen en andere vennootschappen zonder rechtspersoonlijkheid, niét de zgn. ‘feitelijke verenigingen’.

Dit ondernemingsbegrip wordt gehanteerd voor de omschrijving van het toepassingsgebied van : de bevoegdheid van de Ondernemingsrechtbank, de inschrijvingsplicht in het KBO,  het insolventierecht, de boekhoudplicht en het ondernemingsbewijsrecht. Zie voor een verdere bespreking van dit ondernemingsbegrip hier.

Voor het mededingingsrecht, het marktpraktijkenrecht en de prijsreglementering blijft het bestaande functionele ondernemingsbegrip bestaan: op duurzame wijze nastreven van een economisch doel.

Het formele ondernemingsbegrip verwijst naar een undertaking, het functionele ondernemingsbegrip naar een business. Het formele ondernemingsbegrip kijkt wat je bent; het functionele ondernemingsbegrip kijkt naar wat je doet.

Tertium datur: de maatschap krijgt een plaats in het ondernemingsrecht

De maatschap – tot eind XXste eeuw bekend als de “vennootschap van het Burgerlijk Wetboek” – kon traditioneel niet gebruikt worden voor commerciële activiteiten. Sinds de Wet van 13 april 1995 kent ons recht een commerciële maatschap; daarvoor was de maatschap altijd burgerlijk. Bij de invoering van de commerciële maatschap werd echter verzuimd om de maatschap in te passen in het handels- of ondernemingsrecht. Vele bestaande regelgeving verwijst naar “elke natuurlijke of rechtspersoon” met de ambitie om elke organisatie te reguleren. Daarbij wordt over het hoofd gezien dat er ook organisaties zonder rechtspersoonlijkheid bestaan, met eigen rechten en verbintenissen.

Het besproken ontwerp probeert systematisch de maatschap (en gelijkaardige buitenlandse vormen) in te passen in het proces- en ondernemingsrecht.

Het overbodige aparte Boek XIV over marktpraktijken voor vrij beroepen verdwijnt

Boek XIV van het Wetboek van economisch recht bevat aparte regels m.b.t. de marktpraktijken van vrije beroepen. Deze regels vormen grotendeels een copy paste van de regels voor andere ondernemingen in Boek VI. Dit maakt dat een afzonderlijk compleet set van wettelijke bepalingen voor vrije beroepen overbodig is.

Boek XIV wordt dan ook afgeschaft; de vrije beroepers vallen daardoor onder Boek VI. In de praktijk verandert er hierdoor weinig, zij het daar ook de marktpraktijken van vrije beroepen voortaan onder de bevoegdheid van de Ondernemingsrechtbank zullen vallen.

Joeri Vananroye

Zie hier voor alle blogposts over nieuwe of op til zijnde wetgeving.

 

 

 

Author: Joeri Vananroye

Professor of economic analysis of law (KU Leuven), attorney (Quinz)

6 thoughts on “Ontwerp nieuw ondernemingsrecht goedgekeurd door Ministerraad”

Leave a comment