Sinds 1 mei 2018 staan de insolventieprocedures open voor elke ‘onderneming’ in de zin van art. XX.1 WER. Na 1 november verhuist die ondernemingsdefinitie naar art. I.1, 1° WER, zonder dat dit iets zal wijzigen aan het toepassingsgebied zoals dat sinds 1 mei geldt.
Als onderneming geldt o.m. elke natuurlijke persoon die zelfstandig een beroepsactiviteit uitoefent. Dit doet de vraag rijzen of ook bestuurders en zaakvoerders van vennootschappen, verenigingen of stichtingen als een ‘onderneming’ in de zin van het insolventierecht gelden.
De Rechtbank van Antwerpen, afdeling Turnhout, velde op 26 juni 2018 in dit verband een opmerkelijk vonnis (rolnummer: 0/18/00038). Een aangifte van faillissement door de zaakvoerder van een BVBA, die een café uitbaatte (en die op op dezelfde datum als het besproken vonnis failliet werd verklaard) werd ongegrond verklaard op grond dat de verzoeker zijn mandaat als zaakvoerder niet uitvoerde in de kader van een zelfstandige beroepsactiviteit en niet beschouwd kan worden als een onderneming in de zin van Boek XX WER.
Belangrijk in de motivatie van het vonnis was dat de betrokken zaakvoerder enkel actief was in de betrokken BVBA en luidens het vonnis bijgevolg geen goederen of diensten aanbood op een markt.
Op de studienamiddag over Nieuw Ondernemingsrecht te Leuven (19 oktober 2018) en Brussel (5 november 2018) zal besproken worden of deze interpretatie van het ondernemingsbegrip gevolgd kan worden.
Dit lijkt mij toch flagrant in tegenspraak te zijn met al hetgeen we op vorige studiedagen leerden; ik citeer een niet-gepubliceerd vonnis van de Voorzitter Arbeidsrechtbank Gent, afd. Dendermonde die een vraag om toelaatbaarverklaring van een collectieve schuldenregeling voor een zaakvoerder afwees op grond van volgende overwegingen die mij nog altijd meer overtuigen dan de door u geciteerde rechtspraak van Turnhout : “Artikel 254 van de Wet van 15 april 2018 houdende hervorming van het ondernemingsrecht (B.S., 27 april 2018) : ‘vanaf de datum van de inwerkingtreding van deze wet dienen in alle wetten, tenzij anders bepaald, de begrippen “handelaar” of “koopman” in de zin van art. 1 van het wetboek van koophandel te worden verstaan als “onderneming” in de zin van art. I.1 van het wetboek van economisch recht.
Diezelfde wet van 15 april 2018 omschrijft in art. 35 wie of wat als ondernemer dient aanzien te worden en dus o.a. iedere natuurlijk persoon die een zelfstandige beroepsactiviteit uitoefent. Tot deze categorie behoren dus ook de zaakvoerders/bestuurders van vennootschappen (adv. RvSt. Nr. 60.760/02 van 13 februari 2017, Parl.St.Kamer 2016-2017, Doc 54 2407/001 p. 285; 44 PUC Willy Delva, het nieuwe ondernemingsrecht, M. Oosterlinck : het toepassingsgebied van boek XX WER : wie is bang voor insolventie, pg. 15, nr. 30).
Overeenkomstig art 260 treedt deze wet in werking op 1 november 2018 doch artikel 35 (zie hiervoor) voor wat betreft de toepassing van de bepalingen van boek XX wetboek economisch recht (insolventierecht) is de inwerkingtreding voorzien vanaf 1 mei 2018, waardoor vanaf deze datum zaakvoerders / bestuurders tevens in faling kunnen worden verklaard.
Wat is het standpunt van de auteur? Of moeten we voor een antwoord op deze vraag wachten tot gemelde studiedag en is dit bedoeld als ‘trigger’?
LikeLike
Ik verwijs graag naar het onuitgegeven arrest van het Hof van Beroep te Bergen d.d. 05.02.2019 inz. 2018/RQ/24, waarin op gemotiveerde wijze een zaakvoerder wordt afgewezen van diens beroep tegen een afwijzend vonnis inzake aangifte van persoonlijk faillissement, als zijnde geen onderneming in de zin van WER.
LikeLike
Geachte,
We zouden graag vernemen of er naar aanleiding van de 2 studiedagen al een antwoord is gegeven op de vraag of ELKE zaakvoerder van een vennootschap nu zelf ook een onderneming is? Of wordt de redenering van het Hof van Beroep van Bergen verder gevolgd?
LikeLike