Een post door gastbloggers Cornelis en Feltkamp over ontwerp Boek 1 NBW
Boek 1 Nieuw Burgerlijk Wetboek (algemeen deel): zoektocht naar oplossingen voor een privaatrecht op maat van de hedendaagse maatschappelijke uitdagingen (afl. 9: De geheimen van de goede en kwade trouw)
1. Subjectieve goede trouw. Artikel 1.9 decreteert dat “de goede trouw wordt vermoed” waarop een poging volgt om de kwade trouw te definiëren: “een persoon is te kwader trouw, wanneer hij de feiten of de rechtshandeling, waarop zijn goede trouw betrekking moet hebben, kende of in de gegeven omstandigheden behoorde te kennen”.
Zeer opvallend sluit de toelichting bij artikel 1.9 niet aan op de tekst ervan, zodat de vraag rijst wat de opstellers precies beoogden, dan wel of zij de waakzaamheid van de wetgever hebben willen testen?
2. Een vermoeden van subjectieve goede trouw zonder mogelijkheid van tegenbewijs? De voorgestelde tekst van artikel 1.9 doet denken aan het (intussen ter ziele gegane) artikel 2268 oud BW inzake de verkrijgende verjaring dat het volgende bepaalde: “Goede trouw wordt steeds vermoed, en hij die zich op kwade trouw beroept, moet die bewijzen.” Daaruit volgde dat het zgn. vermoeden van (subjectieve) goede trouw voor tegenbewijs vatbaar was. Artikel 2268 oud BW greep in op de bewijslastverdeling: niet de persoon die zich op de goede trouw beroept, moet het bestaan ervan bewijzen[1], maar de persoon die de goede trouw betwist, moet het bewijs van de kwade trouw leveren. Het is onduidelijk of diezelfde draagwijdte aan het voorgestelde artikel 1.9 toekomt. Er volgt niet zonder meer uit artikel 1.9 dat het zgn. vermoeden van goede trouw voor tegenbewijs vatbaar is. Een omschrijving van de kwade trouw volstaat daartoe, in beginsel, niet.
Continue reading “De geheimen van de goede en kwade trouw”
Like this:
Like Loading...