De vennootschap met volkomen rechtspersoonlijkheid heeft gevolgen die derden moeten ondergaan. Het bekendste gevolg is dat vennootschapsschuldeisers zich moeten zich laten tegenwerpen dat een aandeelhouder niet aansprakelijk is voor de vennootschapsschulden.
De niet-aansprakelijkheid van de rechtspersoonstechniek werkt als een “verzekering” van de aandeelhouders tegen het ondernemingsrisico. Dat risico verdwijnt uiteraard niet, maar verschuift naar de vennootschapsschuldeisers. Economisch treden de vennootschapsschuldeisers, al dan niet willig, op als een verzekeraar van de aandeelhouders.
Zoals elke verzekeraar dreigen die schuldeisers slachtoffer te worden van moral hazard – excessief risicogedrag – in hoofde van de verzekerde. Een klassieke remedie daartegen in de verzekeringspraktijk is de “franchise”: een forfaitair bedrag dat niet is vrijgesteld, zodat een schadegeval de verzekerde altijd nog minstens een beetje pijn doet. Het idee is dat de verzekerde voorzichtiger wordt als hij weet dat hij de gevolgen van een sinister niet volledig op anderen kan afschuiven.
Het minimumkapitaal in het vennootschapsrecht heeft dezelfde functie als de franchise bij een verzekering: het tegengaan van moral hazard door een stuk ‘eigen risico’. Het Belgische vennootschapsrecht verplicht de oprichters van vennootschappen met volkomen rechtspersoonlijkheid (waarbij de vennoten dus niet persoonlijk aansprakelijk zijn voor de vennootschapsschulden) van meet af aan een minimale eigen inbreng te doen: het wettelijk minimum kapitaal.
Het kapitaal staat op de passiefzijde van de balans, maar is geen schuld van de vennootschap. De economische en lidmaatschapsrechten van de aandeelhouder (“eigen vermogen” of equity) zijn fundamenteel anders dan die van de schuldeisers (“vreemd vermogen” of debt) (J. Vananroye, Organisatierecht: werfbezoek aan een onvoltooide piramide, in Acta Falconis, Antwerpen, Intersentia, 2015, p. 19).
Een dergelijk verplicht minimumkapitaal prikkelt op een dubbele wijze aandeelhouders om excessief risicogedrag in te tomen:
- Aandeelhouders moeten zelf een investering doen (minimuminbreng). Die investering verliezen ze uiteraard indien de vennootschap insolvent wordt; en
- De claim van de aandeelhouder is achtergesteld aan die van vennootschapsschuldeisers (achterstelling of structurele subordinatie). Aandeelhouders komen daardoor als eerste “onder water” indien de vennootschap insolvent wordt. De aandeelhouder voelt de impact van financiële moeilijkheden dan ook vóór de schuldeisers. Ook dat aligneert in zekere mate de belangen van de aandeelhouders met die van de schuldeisers.
De achterstelling of structurele subordinatie blijkt het meest sprekend bij de vereffening (art. 190 W.Venn.): aandeelhouders kunnen de vennootschapsactiva (inclusief die door hen ingebracht) bij vereffening maar terugkrijgen als alle vennootschapsschuldeisers betaald zijn.
Deze post is deel van een reeks over schuldeisersbescherming in het vennootschapsrecht. Dit thema komt ook aan bod in de sessie insolventierecht op de VRG-alumnidag te Leuven op 21 april 2017.
5 thoughts on “‘Moral hazard’ en ‘eigen risico’ bij beperkte aansprakelijkheid”