Wettelijke bedenktijd voor het bestuur van Nederlandse beursgenoteerde vennootschappen

Aankondiging van rondetafelgesprek op 10 november 2025 en korte teaser

Zoals verschillende andere landen volgt het Nederlandse vennootschapsrecht het stakeholder model: uit de Cancunuitspraak en de Nederlandse Corporate Governance Code volgt dat het bestuur moet handelen in het belang van de vennootschap en de daarmee verbonden onderneming, wat betekent dat het bestuur het “bestendige succes van de onderneming” moet bevorderen en de belangen van de stakeholders tegen elkaar moet afwegen.

Wat Nederland op corporate governance vlak bijzonder maakt is dat het vennootschapsrecht op verschillende manieren de rechten van aandeelhouders inperkt om te verhinderen dat de aandeelhouders excessieve druk zetten op het bestuur om hun eigen belangen te laten prevaleren op het bredere vennootschapsbelang. 

Een voorbeeld van dit fenomeen is de wettelijke bedenktijd voor het bestuur van Nederlandse beursgenoteerde vennootschappen in artikel 2:114b van het Nederlands Burgerlijk Wetboek. De wettelijke bedenktijd geeft het bestuur van Nederlandse beursvennootschappen de mogelijkheid om, met goedkeuring van de raad van commissarissen, een bedenktijd in te roepen van maximaal 250 dagen wanneer aandeelhouders de benoeming, schorsing of het ontslag (of een statutenwijziging van bepalingen inzake benoeming, schorsing, ontslag) agenderen van bestuurders en/of commissarissen, of wanneer een openbaar bod is aangekondigd of uitgebracht. Gedurende de periode dat de bedenktijd is ingeroepen wordt de bevoegdheid van de algemene vergadering inzake de benoeming, schorsing of het ontslag van bestuurders en commissarissen (of een statutenwijziging daaromtrent) opgeschort.

Continue reading “Wettelijke bedenktijd voor het bestuur van Nederlandse beursgenoteerde vennootschappen”

De goedkeuring door aandeelhouders van de overdracht van significante activa

Enkele kritische bedenkingen bij het wetsontwerp

Zoals eerder bericht op deze blog diende de regering recent een wetsontwerp “houdende bepalingen inzake digitalisering van justitie en diverse bepalingen Ibis” in bij de Kamer. Dit wetsontwerp omvat ook enkele belangrijke wijzigingen aan de governance van genoteerde vennootschappen, waaronder de verplichte goedkeuring door de aandeelhouders van de overdracht van significante activa. 

In deze blogpost maak ik, na een korte bespreking van de ratio van het wetsontwerp, enkele kritische bedenkingen bij de tekst van het wetsontwerp, meer bepaald bij het gebrek aan bijzondere bescherming in geval van de overdracht van significante activa aan een verbonden partij, en bij het gebrek aan duidelijkheid over de toepassing op de overdracht van significante activa door een dochtervennootschap van de genoteerde vennootschap. 

Ik hoop dan ook dat deze blogpost een aanzet kan geven tot verdere verfijning van het wetsontwerp, vooraleer het definitief zou worden aangenomen door de Kamer.

Continue reading “De goedkeuring door aandeelhouders van de overdracht van significante activa”

Invloed van schuldeisers in insolventieprocedures

Een post door gastblogger dr. Erik de Kloe (Erasmus Universiteit Rotterdam)

Zeggenschap van schuldeisers in insolventieprocedures is een belangrijk thema. In de Legislative Guide on Insolvecy Law van UNCITRAL staat dat schuldeisers mogelijk vertrouwen verliezen in insolventieprocedures als zij niet worden betrokken bij belangrijke beslissingen.[1] Het belang van schuldeisersparticiaptie volgt ook uit de Principles for Effective Insolvency and Creditor/Debtor Regimes van de World Bank: ‘The role, rights and governance of creditors in proceedings should be clearly defined. Creditor interests should be safeguarded by appropriate means that enable creditors to effectively monitor and participate in insolvency proceedings to ensure fairness and integrity (…).’[2] Het proefschrift met de titel ‘Invloed van schuldeisers in insolventieprocedures’ diept dit thema op systematische wijze uit voor het Nederlandse recht.

Continue reading “Invloed van schuldeisers in insolventieprocedures”

AG Hoge Raad in Heiploeg over het belang van een wettelijk kader voor pre-packs

De Nederlandse Hoge Raad had op 17 april 2020 in een tussenuitspraak een aantal prejudiciële vragen gesteld aan het Europees Hof van Justitie, dewelke het Europees Hof van Justitie op 28 april 2022 in het bekende arrest Heiploeg heeft beantwoord (zie onze eerder blogpost daarover). Vervolgens werd de procedure bij de Hoge Raad hervat. Op 31 maart 2023 heeft advocaat-generaal Drijber zich in een advies uitgesproken over de gevolgen van het arrest Heiploeg op de procedure voor de Hoge Raad. De AG oordeelt dat, hoewel de pre-pack in Heiploeg zou kunnen voldoen aan de inhoudelijke voorwaarden om onder de uitzondering op de bescherming van werknemers te vallen, de pre-pack vandaag hoe dan ook niet kan vallen onder die uitzondering omdat de Nederlandse pre-pack niet formeel in een wettelijke regeling is verankerd. De AG adviseert dus om het cassatieberoep van FNV in te willigen. De uitspraak van de Hoge Raad is (voorlopig) bepaald op 17 november 2023. De insolventiefreaks onder ons noteren dit in hun agenda.

Continue reading “AG Hoge Raad in Heiploeg over het belang van een wettelijk kader voor pre-packs”

Hoofdelijkheid bij groepsvennootschappen: zo de lusten, zo de lasten

Een volkomen rechtspersoon wordt er niet minder volkomen op louter doordat hij in een groepsstructuur zit. Een groepsvennootschap met volkomen rechtspersoonlijkheid is dan ook in de regel niet aansprakelijk voor de schulden van andere groepsvennootschappen. Kredietgevers beperken daarom typisch het insolventierisico door meerdere groepsvennootschappen samen te doen instaan voor de terugbetaling ervan. Dat kan bijvoorbeeld door die vennootschappen zich hoofdelijk te doen verbinden.

Dat was ook het geval in een zaak waarover de Nederlandse Hoge Raad zich recent heeft gebogen. Een Nederlandse B.V. verbindt zich hoofdelijk voor kredieten van haar zustervennootschap. Daarop gaat de B.V. failliet. De curator betaalt het krediet voor een groot stuk terug aan de bank. De rest van het krediet lost de (niet-failliete) zustervennootschap zelf af. De curator van de B.V. neemt vervolgens regres op de zustervennootschap. De boedel heeft immers, zo verdedigt de curator, meer aan de bank betaald dan de B.V. diende bij te dragen in de interne verhouding met haar zustervennootschap.

De vraag is dan: wat is die interne verhouding?

Continue reading “Hoofdelijkheid bij groepsvennootschappen: zo de lusten, zo de lasten”

Milieuaansprakelijkheid van leidinggevenden

Proefschrift UUtrecht in open access

Bedrijfsmatige milieucriminaliteit is een structureel probleem met ernstige gevolgen. Als zich in bedrijfscontext een milieuovertreding voordoet, wordt meestal alleen de rechtspersoon hiervoor aansprakelijk gesteld. Natuurlijke personen binnen de onderneming blijven dan buiten schot.

De rechtspersoon schrijft echter niet zijn eigen milieubeleid en verricht niet zelf milieubelastende activiteiten: de milieuovertredingen worden feitelijk begaan door mensen binnen het bedrijf. Uiteindelijk is het aan leidinggevende functionarissen om toezicht te houden op de naleving van milieuvoorschriften. Daarom kan het in de rede liggen om naast of in plaats van rechtspersonen ook leidinggevenden persoonlijk aansprakelijk te stellen voor milieuovertredingen.

Het proefschrift van dr. T.R. Bleeker, Milieuaansprakelijkheid van leidinggevenden, (Dissertatie Universiteit Utrecht, Kluwer 2021) [open access] gaat over de strafrechtelijke, bestuursrechtelijke en privaatrechtelijke mogelijkheden om een leidinggevende te sanctioneren voor een milieuovertreding in bedrijfscontext.

Continue reading “Milieuaansprakelijkheid van leidinggevenden”

Civielrechtelijke bevoegdheden van het Openbaar Ministerie bij stichtingen en de ‘mondkapjesaffaire’

Rechtbank Amsterdam 21 juli 2022, JOR 2022/204 met noot Van Uchelen-Schipper.

Voor Belgische stichtingen kan het OM (naast anderen) op grond van art. 2:114 WVV de ontbinding van een stichting vorderen, ondere andere, indien het vermogen voor een ander doel wordt aangewend dan het doel waarvoor zij is opgericht; als het uitkeringsverbod wordt geschonden; of als de stichting in strijd handelt met het WVV of ‘in ernstige mate’ in strijd met de statuten. Zie voor een recente bespreking (voor gelijkaardige bepaling bij VZW’s): M. Verheyden, “Gerechtelijke ontbinding wegens schending van het uitkeringsverbod”, TBH 2022, 628 e.v. Art. 2:114 § 4 laat de rechtbank toe een ontbindingsvraag bij de doeloverschrijdende aanwending van het vermogen te vervangen door een vernietiging van de betrokken verrichtingen. Hoewel de wet dit niet met zoveel woorden stelt, kan worden aangenomen dat het OM (of een andere belanghebbende) ook zelfstandige de vernietiging van een doeloverschrijdende verrichting kan vorderen. Qui peut le plus, peut le moins. Het is niet duidelijk waarom het WVV niet hetzelfde zegt voor andere ontbindingsgronden.

In Nederland gaan de bevoegdheden van het OM verder. Marleen van Uchelen-Schipper, universitair docent/onderzoeker aan de Universiteit van Amsterdam (UvA), bespreekt dit n.a.v. de zgn. ‘mondkapjesaffaire’.

* * *

Continue readingCivielrechtelijke bevoegdheden van het Openbaar Ministerie bij stichtingen en de ‘mondkapjesaffaire’

Heiploeg: Europees Hof van Justitie geeft groen licht voor een wettelijk vastgelegde pre-pack of stil faillissement

In een eerdere post kondigden we aan dat de Nederlandse Hoge Raad in de context van de pre-pack van de Heiploeg-concern twee prejudiciële vragen heeft gesteld aan het Europees Hof van Justitie. Het Europees Hof van Justitie heeft deze vragen vandaag beantwoord. Het arrest vormt een nieuw hoogtepunt in de saga Estro – Plessers – Heiploeg.

Continue reading “Heiploeg: Europees Hof van Justitie geeft groen licht voor een wettelijk vastgelegde pre-pack of stil faillissement”

De IPR-ontwikkeling van de paulianeuze onrechtmatige daadsvordering na het faillissement van een vennootschap

Hof van Justitie schept in arrest van 10 maart 2022 (C-498/20) duidelijkheid over toepassing art. 7 Brussel I bis-Verordening (rechtsmacht) en art. 4 Rome II-Verordening (toepasselijk recht)

Er was eens… een curator van een failliete vennootschap gevestigd in Nederland die een aansprakelijkheidsvordering instelde tegen de grootmoedervennootschap, met statutaire zetel te Duitsland, wegens schending van de op haar rustende zorgplicht jegens de gezamenlijke schuldeisers van de failliete vennootschap. De rechtbank Midden-Nederland had zich bij tussenvonnis in 2018 bevoegd verklaard op grond van de Europese Insolventieverordening, omdat het centrum van de voornaamste belangen van de failliete vennootschap in Nederland lag.[1]  

In 2019 had de Nederlandse rechtbank een verzoek van de Stichting Belangenbehartiging Crediteuren om te mogen tussenkomen in het hoofgeding ingewilligd op grond van artikel 8, tweede lid van de Brussel I bis-Verordening. De stichting betoogt onder meer dat de indirect aandeelhouder ook onrechtmatig heeft gehandeld jegens de gezamenlijke schuldeisers van de failliete vennootschap en vordert namens die schuldeisers schadevergoeding via een collectieve actie (art. 3:305a NBW). De grondslag van de vorderingen van de Stichting is dezelfde als die van de curator. Anders dan in België is de bevoegdheid van de curator over de Peeters/Gatzen-vordering immers niet exclusief. Volgens de curator moet de indirecte aandeelhouder schadevergoeding betalen aan de boedel voor de onbetaalde schulden van de failliete vennootschap. Volgens de stichting moeten de schulden rechtstreeks aan de individuele schuldeisers worden betaald.[2]

Doordat het Hof van Justitie in het arrest van 6 februari 2019 had geoordeeld dat de rechtsmacht over een zgn. Peeters/Gatzen-vordering (het equivalent van onze collectieve paulianeuze onrechtmatige daadsvordering) wordt bepaald aan de hand van de Brussel I bis-Verordening, vroeg de rechtbank zich af (i) of zij nog bevoegd was om kennis te nemen van de vordering van de curator en de vordering tot tussenkomst van de stichting en (ii) of zij dan het Nederlandse recht kon toepassen. De rechtbank stelde talloze prejudiciële vragen, die het Hof van Justitie in het hierna besproken arrest van 10 maart 2022 reduceerde tot een kwartet.

Continue reading “De IPR-ontwikkeling van de paulianeuze onrechtmatige daadsvordering na het faillissement van een vennootschap”

Herstructureringsprocedures in België, Nederland en de richtlijn (TvI 2020/40)

De omzetting van de Herstructureringsrichtlijn in België: veel werk, weinig tijd

Eerder dit jaar werd mij door de redactie van het Tijdschrift voor Insolventierecht (TvI) gevraagd een bijdrage voor te bereiden over de vraag hoe de Europese Herstructureringsrichtlijn naar huidige verwachting in België zal worden geïmplementeerd, afgezet tegen de Nederlandse WHOA en de Europese Herstructureringsrichtlijn. Het resultaat daarvan is te vinden in het recentste nummer van het TvI. Hoewel verschenen in een Nederlands tijdschrift, is de bijdrage ook bijzonder relevant voor de Belgische jurist én wetgever. Ik ben dan ook dankbaar dat de uitgever mij de toestemming heeft gegeven om de publishers version via het Corporate Finance Lab te verspreiden (zie infra).

In wat volgt, som ik kort enkele elementen op die in de bijdrage aan bod komen. Wellicht zijn veel van de gehanteerde termen voor de Belgische jurist nog onduidelijk of zelfs onbekend. Het is immers opvallend dat, in vergelijking met de Nederlandse doctrine (waar tijdschriften volledige afleveringen aan de WHOA spenderen), in de Belgische doctrine amper aandacht wordt gespendeerd aan de Herstructureringsrichtlijn. Nochtans zou de omzetting van de richtlijn er in principe al moeten zijn tegen 17 juli 2021 (al is uitstel nog wel mogelijk). Helaas stellen we vast dat de Belgische wetgever daarover nog weinig tot niets heeft bekend gemaakt. De elementen die in de bijdrage aan bod komen, zijn dan ook mijn eigen analyses. Komen aan bod:

Continue reading “Herstructureringsprocedures in België, Nederland en de richtlijn (TvI 2020/40)”

Ondertussen in Nederland: WHOA aangenomen door Tweede Kamer

Op 26 mei 2020 werd het Nederlandse Wetsvoorstel Homologatie Onderhands Akkoord (WHOA) met algemene stemmen aangenomen door de Tweede Kamer. De officiële tekst van het gewijzigde wetsvoorstel is nu te vinden op de website van de Eerste Kamer, waar het wetsvoorstel thans aanhangig is.

Een week ervoor (op 19 mei 2020) had de Tweede Kamer ook al gestemd over de amendementen die gezamenlijk door de ChristenUnie, de PvdA en de SP op de WHOA waren ingediend. Vier amendementen werden aangenomen: Continue reading “Ondertussen in Nederland: WHOA aangenomen door Tweede Kamer”

Flattening the insolvency curve: Het voorkomen van onnodige coronafaillissementen door wijziging van het Nederlandse insolventierecht?

Een post door gastbloggers Jessie Pool (Universiteit Leiden) en Anne Mennens (Wijn en Stael Advocaten)

De coronacrisis heeft de economie wereldwijd in een diepe crisis gestort. Ondernemingen zagen van de ene op de andere dag hun inkomsten opdrogen. De Nederlandse overheid heeft – net zoals veel andere regeringen wereldwijd – in een recordtempo een ongekend pakket aan economische en financiële steunmaatregelen opgetuigd. Wat opvalt is dat in Nederland – in tegenstelling tot vele andere jurisdicties – nog geen aanpassing van insolventiewetgeving is gedaan.

De rol van het insolventierecht in de coronacrisis

Bij het beoordelen van de (mogelijke) rol van het insolventierecht in de coronacrisis is het van belang om onderscheid te maken tussen de huidige fase waarin ondernemingen de gevolgen ondervinden van de lockdown, waarin acute oplossingen voor het liquiditeitstekort en consensuele oplossingen centraal staan, en de periode waarin enig uitzicht op normalisering ontstaat, waarin levensvatbare ondernemingen – al dan niet met verdere overheidssteun – de ontstane schuldenlast efficiënt moeten kunnen saneren en niet-levensvatbare ondernemingen efficiënt en snel geliquideerd moeten kunnen worden. Continue reading “Flattening the insolvency curve: Het voorkomen van onnodige coronafaillissementen door wijziging van het Nederlandse insolventierecht?”

The Pre-pack Saga Continues: Nederlandse Hoge Raad geeft Europees Hof van Justitie een “tweede kans”

Na Smallsteps (en Plessers), nu Heiploeg

De Nederlandse Hoge Raad heeft afgelopen vrijdag in de context van de pre-pack waarin de Heiploeg concern verkeerde twee prejudiciële vragen gesteld aan het Europees Hof van Justitie. Deze vragen spruiten voort uit de onvrede in de Nederlandse insolventierechtelijke doctrine over het arrest Smallsteps: de redenering van het Hof van Justitie is bekritiseerbaar en de gevolgen van de uitspraak zijn onwenselijk (zie in dat verband bv. een recente empirische studie over het gunstig effect van pre-packs op het behoud van werkgelegenheid). In het voorgemeld arrest Smallsteps heeft het Hof van Justitie (grof gesteld) geoordeeld dat de pre-pack praktijk niet valt onder de categorische uitzondering in artikel 5(1) van de Europese richtlijn 2001/23/EC. Een pre-pack mag dan wel een faillissementsprocedure of soortgelijke procedure zijn (eerste toepassingsvoorwaarde), maar het hoofddoel van een pre-pack is niet de liquidatie van het vermogen van de vervreemder (tweede toepassingsvoorwaarde) én de pre-pack praktijk staat niet onder toezicht van een bevoegde overheidsinstantie (derde toepassingsvoorwaarde). Dat wil zeggen dat bij een pre-pack de werknemers in principe mee moeten overgaan met de overgedragen onderneming (art. 3 van die richtlijn), zij het dat die bepaling geen beletsel vormt voor ontslagen die zijn ingegeven door additionele redenen van economische, technische of organisatorische aard (art. 4 van die richtlijn, de zgn. ETO-redenen). Dit arrest was ook de reden dat het Belgisch stil faillissement nooit het levenslicht heeft gezien.

Met deze twee nieuwe prejudiciële vragen geeft de Nederlandse Hoge Raad aan het Europees Hof van Justitie de kans om haar standpunt in Smallsteps te herzien of te verduidelijken. Het antwoord op die vragen heeft mogelijk ook implicaties voor het Belgisch stil faillissement en/of de gerechtelijke reorganisatie door overdracht onder het gerechtelijk gezag (dat sinds het Europese arrest Plessers met veel onzekerheid is omgeven).

De prejudiciële vragen luiden als volgt: Continue reading “The Pre-pack Saga Continues: Nederlandse Hoge Raad geeft Europees Hof van Justitie een “tweede kans””

Recht op cash-exit onder de WHOA: doorgedreven bescherming van de sterkste schuldeisers

Post door Frederik de Leo (KU Leuven en UHasselt), Wiepke Bartstra (UvA) en Aart Jonkers (UvA)

Het Nederlandse wetsvoorstel voor de Wet Homologatie Onderhands Akkoord (WHOA) maakt een dwangakkoord buiten faillissement mogelijk en voorziet daarbij in een stemming in klassen. Als een klasse tegen het reorganisatieplan stemt, dan kan de rechter alsnog overgaan tot homologatie van dat plan via een categorie-overschrijdende cram down. Artikel 384, lid 4, onderdeel b geeft daarbij aan de tegenstemmende klasse van schuldeisers het recht om uitbetaling in cash geld/contanten te eisen ten bedrage van wat zij naar verwachting in faillissement zou ontvangen. Dit lijkt op het eerst gezicht onschuldig, maar betreft in werkelijkheid een doorgedreven bescherming voor schuldeisers met zekerheidsrechten. Die bescherming is onnodig, in strijd met de grondbeginselen van de WHOA en kan een hold-out positie met nuisance value creëren voor de economisch reeds machtige schuldeisers, ten nadele van de zwakkeren die mogelijk wel bescherming verdienen. Bovendien is deze regel, voor zover ons bekend, uniek in internationaal perspectief en is ze in onze ogen een gevaarlijk experiment. Continue reading “Recht op cash-exit onder de WHOA: doorgedreven bescherming van de sterkste schuldeisers”

Ondertussen in Nederland – hervorming van het insolventierecht

Met de invoering van boek XX WER heeft de Belgische wetgever het insolventierecht recent op punt gesteld. Verwacht wordt dat de coronacrisis op korte termijn tot bepaalde bijsturingen zal leiden. De basis is er echter, met het faillissement (gericht op liquidatie) enerzijds en de gerechtelijke reorganisatie (gericht op continuïteit) anderzijds. In die zin is België voorbereid op de nakende crisis. De situatie is anders in Nederland. Daar woedt het debat over de hervorming van het insolventierecht reeds geruime tijd, met een voor Belgische juristen verrassende academische intensiteit. Dit debat is vorige week in een stroomversnelling geraakt (zie de berichtgeving hierover in het FD). Continue reading “Ondertussen in Nederland – hervorming van het insolventierecht”