1.
De wetgever heeft de laatste jaren behoorlijk wat gesleuteld aan het contractenrecht. Soms nam hij daarbij de tijd om uitdrukkelijk te regelen in welke mate de wetswijziging in kwestie van toepassing is op lopende contracten. De praktijk prijst zich dan doorgaans gelukkig. Even goed zijn er echter gevallen waarin de wetgever die vraag niet – of onvolledig – beantwoordt. In die gevallen moet men teruggrijpen naar het zogenaamde algemeen intertemporeel recht.
2.
Tot voor kort golden er in het algemeen intertemporeel contractenrecht grosso modo drie basisregels:
- Regel 1: in principe is de nieuwe wet niet van toepassing op lopende contracten, maar blijft de oude wet daarop van toepassing.
- Regel 2: is de nieuwe wet echter dwingend of raakt ze de openbare orde, dan is ze toch van toepassing op lopende contracten.
- Regel 3: de geldigheid van een contract of van een contractueel beding blijft nochtans beheerst door de wet die van kracht was ten tijde van de contractsluiting. Deze regel omvat twee aspecten: (i) contracten/clausules die geldig waren ten tijde van de contractsluiting, blijven geldig, ook na de inwerkingtreding van een wet op grond waarvan die contracten/clausules ongeldig zouden worden, en (ii) contracten/clausules die ongeldig waren ten tijde van de contractsluiting, blijven ongeldig, ook na de inwerkingtreding van een wet op grond waarvan die contracten/clausules geldig zouden worden.
Deze basisregels zijn ontwikkeld in de rechtspraak,[1] maar de wetgever is van plan om ze te codificeren in het Nieuwe Burgerlijk Wetboek. Het Wetsvoorstel houdende Boek 1 “Algemene bepalingen” van het Burgerlijk Wetboek[2] bevat inderdaad de volgende bepaling:
“Art. 1.2. Toepassing van de wet in de tijd
[…]
In afwijking van het tweede lid, blijft de oude wet van toepassing op contracten gesloten onder deze wet, tenzij de nieuwe wet van openbare orde of dwingend recht is of de toepassing ervan bepaalt op lopende contracten.
De geldigheid van het contract blijft evenwel beheerst door de wet die van toepassing was op het ogenblik van zijn totstandkoming.”
3.
In een arrest van 22 november 2021[3] heeft het Hof van Cassatie de bovenstaande regels echter deels bijgesteld.