De kinderen van de toerekening

Uiteenlopende toerekeningsregels in Sw., ontwerp-WVV en ontwerp-BW

Een vorige post stelde het mooie toerekeningscriterium  van art. 5 Sw. in het licht. Een rechtspersoon of  maatschap is strafrechtelijk verantwoordelijk voor “misdrijven die hetzij een intrinsiek verband hebben met de verwezenlijking van zijn doel of de waarneming van zijn belangen, of die, naar blijkt uit de concrete omstandigheden, voor zijn rekening zijn gepleegd”. De toerekening gebeurt hier aan de organisatie op autonome wijze, zonder dat een omweg langs een natuurlijke persoon is vereist. Daarin verschilt het van afgeleide toerekeningscriteria zoals de kwalitatieve aansprakelijkheid van art. 1384 BW of de zgn. orgaantheorie.

Dit aspect van art. 5 Sw bleef ongewijzigd bij de recente aanpassing van dit artikel.

Elders hebben we geargumenteerd dat dit autonoom criterium ook verklaart hoe onrechtmatige daden die geen misdrijf zijn, aan organisaties worden toegerekend. In Nederland heet dit de “verkeersopvattingen”.

Dit autonoom criterium heeft alvast het voordeel dat het verklaart wat er gebeurt in de hoven en rechtbanken. De aansprakelijkheid van een rechtspersoon of andere organisatie wordt zelden afgeleid van de aansprakelijkheid van een natuurlijke persoon. Integendeel, vaak is de aansprakelijkheid van de organisatie een gegeven en wordt eerder de vraag gesteld of de fout ook aan een natuurlijke persoon kan worden toegerekend. Externe bestuursaansprakelijkheid, heet dat.

Jammer genoeg maakt art. 5 Sw. op vlak van toerekening in de ontwerpen van WVV en aansprakelijkheidsrecht in het BW minder school dan op vlak van het toepassingsgebied (zie voornoemde post).  Continue reading “De kinderen van de toerekening”

Imperium delinquere potest

Artikel 5 Sw. gewijzigd

In het Staatsblad van 20 juli 2018 (eerste editie) verscheen de Wet van 11 juli 2018 tot wijziging van het Strafwetboek en de voorafgaande titel van het Wetboek van Strafvordering wat de strafrechtelijke verantwoordelijkheid van rechtspersonen betreft (zie hier voor de parlementaire fiche). Na inwerkingtreding zal artikel 5 Sw. als volgt luiden:

“Een rechtspersoon is strafrechtelijk verantwoordelijk voor de misdrijven die hetzij een intrinsiek verband hebben met de verwezenlijking van zijn doel of de waarneming van zijn belangen, of die, zoals blijkt uit de concrete omstandigheden, voor zijn rekening zijn gepleegd.

Met rechtspersonen worden gelijkgesteld:
1° tijdelijke handelsvennootschappen en stille handelsvennootschappen;
2° vennootschappen bedoeld in artikel 2, § 4, tweede lid, van het Wetboek van Vennootschappen, alsook handelsvennootschappen in oprichting;
3° burgerlijke vennootschappen die niet de vorm van een handelsvennootschap hebben aangenomen.

De strafrechtelijke verantwoordelijkheid van de rechtspersonen sluit die van de natuurlijke personen, die daders zijn van dezelfde feiten of eraan hebben deelgenomen, niet uit.”

Vergeleken met de huidige tekst houdt dit twee belangrijke wijzigingen in. Continue reading “Imperium delinquere potest”

Personenvennootschappen in het ontwerp-WVV: welke regels vallen op door hun afwezigheid of behoud?

Met een gastrol voor ‘gold-plating’

Een wetgevend project kenmerkt zich evenzeer door wat het niet wijzigt, als door wat het wel wijzigt. Dat op vlak van bestuursaansprakelijkheid de bestaande minderheidsvordering, ondanks evidente gebreken, niet werd opgelapt in het ontwerp-WVV zegt even veel over de maatschappelijke keuzes van het ontwerp als de invoering van een ‘cap’ op bestuursaansprakelijkheid.

Vorige posts behandelden enkele opvallende nieuwigheden voor maatschap, VOF en CommV. Het ontwerp behoudt ook veel; vele bepalingen zijn nog altijd een on- of nauwelijks gewijzigde kopie van de bepalingen uit art. 1832 e.v. van de Code civil  van 1804 (maatschap) of de Vennootschapswet van 1873 (VOF en CommV).

Deze post behandelt kort enkele regels die opvallen door dat ze bleven of ongeregeld werden gelaten. En soms is dit ook relevant voor de meer courante vennootschapsvormen. Continue reading “Personenvennootschappen in het ontwerp-WVV: welke regels vallen op door hun afwezigheid of behoud?”

‘Invoering van de samenloop tussen contractuele en buitencontractuele aansprakelijkheid zal leiden tot een explosie van aansprakelijkheids-vorderingen’

Professor Matthias Storme (KU Leuven) over hervorming van het verbintenissenrecht

In het meest recente nummer van de Juristenkrant analyseert Professor Storme in een prikkelend opiniestuk de hervorming van het burgerlijk wetboek, vooral het luik verbintenissenrecht (“Een nieuw verbintenissenrecht: oude wijn in oude zakken”,  Juristenkrant 2018, afl. 372, 17 – zonder paywall ook hier te lezen). Zijn uitgangspunt is dat de hoge aanpassingskost van een nieuw wetboek enkel verantwoord is indien dit opweegt tegen de verbeteringen die zo’n nieuw wetboek brengt. Zijn conclusie is dat dit niet het geval is in het voorliggende ontwerp.

Interessant is dat deze bijdrage ook aandacht besteedt aan de opheffing van de immuniteit van de uitvoeringsagent, die eerder ook hier op deze blog aan bod kwam: Continue reading “‘Invoering van de samenloop tussen contractuele en buitencontractuele aansprakelijkheid zal leiden tot een explosie van aansprakelijkheids-vorderingen’”

De vrije beroeper kan van twee insolventiewalletjes eten; nog vier maanden

Tot 1 november 2018 overlap tussen Boek XX en collectieve schuldenregeling

Zoals bekend zijn de insolventieprocedures van Boek XX WER (faillissement en gerechtelijke reorganisatie) sinds 1 mei van toepassing op (i) elke natuurlijke persoon die een zelfstandige beroepsactiviteit uitoefent, (ii) elke privaatrechtelijke rechtspersoon en (iii) elke vennootschap.

Voor natuurlijke personen is er ook een insolventieprocedure in het Gerechtelijke Wetboek: de collectieve schuldenregeling (art. 1675/2 e.v. Ger.W.).  Deze procedure is van toepassing op “elke natuurlijke persoon, die geen koopman is in de zin van artikel 1 van het Wetboek van Koophandel” (art. 1675/2 al. 1 Ger.W). Continue reading “De vrije beroeper kan van twee insolventiewalletjes eten; nog vier maanden”

De vereffening van de maatschap in W.Venn en ontwerp-WVV: over de gevaren van recyclage

Lees maar, er staat niet wat er staat (Nijhoff)

UPDATE: art. 4:421 WVV  werd geamendeerd in de zin van het voorstel in deze post.

De vereffening van de maatschap wordt door het W.Venn. laconiek geregeld in art. 55:

“De regels betreffende de verdeling van de nalatenschappen, de vorm van die verdeling en de verplichtingen die daaruit tussen de mede-erfgenamen ontstaan, zijn toepasselijk op de vereffening tussen vennoten van vennootschappen bedoeld in dit boek.”

Dit een herneming van oud art. 1871 van het Burgelijk Wetboek van 1804.

Dit is een verwijzing die problematischer is dan het lijkt. Bij de onverdeelde nalatenschap is er geen vereffening zoals de vennootschapsjurist die kent, waarbij eerst de gemeenschappelijke schuldeisers worden voldaan alvorens het actief “netto” wordt overgedragen. De vereffening van de nalatenschap gebeurt in het belang van de erfgenamen en de positie van de nalatenschapsschuldeiser is soms erg onbeschermd. Je hebt in de nalatenschap drie verschillende soorten nalatenschapsschuldeisers:

  • Boedelschuldeisers met een uitvoerbare titel kunnen de boedelgoederen uitwinnen en genieten daarbij een preferentie.
  • Boedelschuldeisers zonder uitvoerbare titel kunnen de nalatenschapsgoederen niet uitwinnen en dienen een bruto-verdeling te ondergaan. Ze verliezen daarbij hun voorrang.
  • Boedelschuldeisers die toevoelig ook erfgenaam zijn, genieten door de figuur van de “inbreng van schulden” altijd van een vereffening in hun voordeel, ongeacht of ze een uitvoerbare titel hebben.

Voor een vennootschapsjurist zou dit verschil in behandeling, met een voortrekken van de insiders, choquerend moeten zijn. Dit is net de reden waarom in de loop van de 19de eeuw het concept van concursus werd uitgevonden voor vereffeningen. Continue reading “De vereffening van de maatschap in W.Venn en ontwerp-WVV: over de gevaren van recyclage”

De maatschap: de reeds goedgekeurde wijzigingen

Inschrijvingsplicht, boekhoudplicht, hoofdelijkheid, bestuursaansprakelijkheid en procesbevoegdheid

Een vorige post raakte kort de wijzigingen aan in het ontwerp-WVV voor de maatschap. Belangrijk; maar dit mag niet doen vergeten dat er al een hele reeks wijzigingen voor de maatschap werden goedgekeurd bij de invoering van boek XX (inwerkingtreding 1 mei 2018) en de Wet Hervorming Ondernemingsrecht (inwerkingtreding 1 november 2018).

Boek XX maakt het insolventierecht van toepassing op de maatschap en onderwerpt ook de zaakvoerders van maatschappen aan bepaalde bestuursaansprakelijkheden. De Wet Hervorming Ondernemingsrecht voert een inschrijvingsplicht in het KBO in, een boekhoudplicht, breidt de hoofdelijkheid uit tot alle maatschappen en regelt de procesbevoegdheid van de maatschap. Deze post gaat kort in op deze aspecten, met uitzondering van de insolventie van de maatschap die eerder aan bod kwam. Op het einde behandelen we wanneer welke regel in werking treedt.

We maken onderweg twee kleine uitstapjes naar het ontwerp van WVV: de ‘cap’ (in een stuk over de maatschap? ja) en het ruime toerekeningscriterium voor schulden. Continue reading “De maatschap: de reeds goedgekeurde wijzigingen”

Ontwerp-WVV: hoe gemeen is het personenvennootschapsrecht?

Kloof tussen maatschap en onverdeeldheid wordt groter

Het ontwerp van WVV brengt personenvennootschappen (maatschap, stille vennootschap, VOF en  CommV) samen in boek 4. Dit boek herneemt heel wat van de bestaande inhoud van de volgende boeken van het W.Venn:

  • boek II (“Bepalingen gemeenschappelijk aan alle vennootschappen”);
  • boek III (“maatschap, TV en SV”); en
  • boek V (“VOF en CommV”).

De wijziging van structuur en de verplaatsing van bepalingen heeft juridische gevolgen, zelfs als die bepalingen niet inhoudelijk wijzigingen. Opmerkelijk is dat de belangrijkste gevolgen van deze Umschung gelden voor de andere vennootschappen, zoals een NV, BV of CV. Continue reading “Ontwerp-WVV: hoe gemeen is het personenvennootschapsrecht?”

Een demarrage voor dubbel stemrecht in het nieuwe WVV: goeie benen of doping?

Een post door gastblogger Jeroen Delvoie (VUB)

Met de indiening als wetsontwerp in de Kamer toont het nieuwe Wetboek van vennootschappen zich eindelijk aan het publiek. Na een lange vlakke aanloop, trekt het peloton zich op gang voor de slotklim. En al meteen valt een opvallende demarrage op te tekenen, met name op het vlak van meervoudig stemrecht.

De nieuwe regeling voor meervoudig stemrecht in de NV en de BV is ongetwijfeld een van de belangrijkste innovaties van het nieuwe wetboek. In niet-genoteerde vennootschappen zou meervoudig stemrecht volledig geliberaliseerd worden: vrijheid, blijheid. In genoteerde vennootschappen kiest het ontwerp voor een systeem van loyauteitsstemrecht naar Frans model: dubbel stemrecht voor aandeelhouders die hun aandelen ten minste twee jaar ononderbroken aanhouden. Daartoe moeten de aandelen wel op naam worden ingeschreven. Waarmee het nieuwe WVV meteen de taks op effectenrekeningen een extra padje in de korf zet, maar dit geheel terzijde. Tot daar weinig nieuws. Zelfs wie de koers maar met een half oog volgde, wist dat dit eraan kwam (zie o.m. J. DELVOIE, “Daar is Nessie! Naar meervoudig stemrecht in NV en BVBA”, TPR 2015, p. 985-989”).

Maar uit het ingediende wetsontwerp blijkt nu dat de regering het systeem van dubbel stemrecht een serieuze duw in de rug wil geven en daartoe de teksten in extremis heeft bijgestuurd:  Continue reading “Een demarrage voor dubbel stemrecht in het nieuwe WVV: goeie benen of doping?”

Zorgt het ontwerp van nieuw BW voor een spectaculaire verzwaring van de externe bestuursaansprakelijkheid?

Voorgestelde afschaffing van immuniteit van uitvoeringsagent heeft onvoorziene gevolgen voor handelsverkeer

Het in een vorige post besproken cassatie-arrest van  4 mei 2018 bevestigt nogmaals dat ook de bestuurder van een vennootschap kan genieten van de immuniteit van de uitvoeringsagent indien hij wordt aangesproken door een contractuele schuldeiser van de vennootschap voor de niet-uitvoering van de contractuele verbintenis van die vennootschap:

“Lorsqu’une personne morale agit par un organe pour l’exécution de son obligation contractuelle, celui-ci ne peut être déclaré responsable sur le plan extracontractuel que si le manquement qui lui est reproché a causé un dommage autre que celui résultant de la mauvaise exécution du contrat.

Le moyen, qui, en cette branche, repose sur le soutènement qu’il suffit, pour engager sa responsabilité, que l’organe ait manqué à l’obligation générale de prudence, manque en droit.”

Ik zelf werd, zoals zovelen, ingeleid in de regel van de immuniteit van de uitvoeringsagent door een bespreking van het zgn. “Stuwadoorsarrest” van 7 december 1973. Ik had, zoals zovelen, geen idee wat een stuwadoor of stevedore is. Het bleek “iets in de haven” te zijn. Als student stopte ik dit in het het mentale vakje van kennis die ik wellicht nooit nodig zou hebben. Misschien komt het door mijn koudwatervrees, maar havenwerk sprak me niet aan.

Het onderschatten van de immuniteit van de uitvoeringsagent was een zware vergissing. Continue reading “Zorgt het ontwerp van nieuw BW voor een spectaculaire verzwaring van de externe bestuursaansprakelijkheid?”

De ondernemingsrechtbank: slipgevaar?

Een post door gastblogger Christoph Malliet (faculteitsbibliothecaris van de Bibliotheek Rechtsgeleerdheid, KU Leuven)

Koen Geens richt dus een ondernemingsrechtbank op, een kleine moeite, maar voor de V&A Commissie begint dan pas het echte werk: een gepaste afkorting zoeken om het oude “Kh.” te vervangen. Er zijn misschien geen honderd mogelijkheden, maar toch… De V&A commissie hanteert echter principes bij het kiezen van afkortingen. Dat zijn er wel wat en ze zijn vaak niet met elkaar verzoenbaar, er is dus een afweging nodig (dat soort discours herkent u wel als jurist…). Het voordeel van deze principes is echter dat ze de hoeveelheid kanshebbers sterk reduceert.

Continue reading “De ondernemingsrechtbank: slipgevaar?”

Art. XX.227 WER sluit individuele vordering van een schuldeiser niet uit bij het kennelijk onredelijk verderzetten van een verlieslatende activiteit

J. Vananroye, “Aansprakelijkheidsvorderingen bij wrongful trading : de ‘uitsluitende bevoegdheid van de curator’ betekent niet ‘alleen de curator'”, TRV/RPS 2018, 274-252

In de rubriek “Amendement” van het laatste nummer van TRV/RPS schrijft Vananroye over  de vorderingsgerechtigden bij ‘wrongful trading’ (art. XX.227 WER). Hoewel deze rubriek gaat over voorgestelde wetswijzigingen, kan deze bijdrage ook gelezen worden als een standpunt omtrent de interpretatie van de vigerende regels:

“Voor individuele schade heeft een schuldeiser wel een eigen vorderingsrecht. Met de arresten Unac en Sefi heeft het Hof van Cassatie duidelijk gemaakt dat de curator níét de schadevergoedingsaanspraken van individuele schuldeisers bundelt.

Het typevoorbeeld van individuele schade ligt net in de sfeer van wrongful trading: de vordering die een schuldeiser heeft tegen een bestuurder omdat hij met de vennootschap contracteerde op basis van verkeerde financiële informatie of omdat zijn schuldvordering is ontstaan nadat de vennootschap reeds failliet verklaard had moeten worden. […]

Het komt ons voor dat ook op dit punt de wetgever niet heeft willen innoveren: art. XX.227 WER doet geen afbreuk aan individuele vorderingsrechten van schuldeisers voor hun persoonlijke schade. De “uitsluitende bevoegdheid” van de curator verwijst enkel naar de boedelvordering, niet naar de individuele vorderingen van schuldeisers.”

Zie voor posts over wrongful trading hier en over collectieve schade hier

 

Hof van Cassatie wijzigt klassieke rechtspraak over gevolg van veroordeling van V.O.F. voor firmanten

Verhouding met regels nieuwe Boek XX erg onduidelijk

In een arrest van 13 april 2018 oordeelt het Hof van Cassatie dat de veroordeling lastens een V.O.F. geen gezag van gewijsde heeft t.a.v. werkende vennoten die geen partij waren in de procedure. Hiermee wijkt het Hof van Cassatie af van een eeuwenoude rechtspraak. Deze nieuwe rechtspraak lijkt ons  niet verzoenbaar met het nieuwe Boek XX; al dacht het Hof wellicht dat het net anticipeerde op de inwerkingtreding van die regels op 1 mei 2018, twee weken na het arrest. Continue reading “Hof van Cassatie wijzigt klassieke rechtspraak over gevolg van veroordeling van V.O.F. voor firmanten”

De feitelijke vereniging in rechte na 1 november 2018

Wijzigingen door de Wet Hervorming Ondernemingsrecht aan het optreden in rechte door organisaties zonder rechtspersoonlijkheid

Opmerkelijk —  maar nog grotendeels onopgemerkt — is dat de Wet Hervorming Ondernemingsrecht een tweede § toevoegt aan art. 703 Ger.W.:

“§ 2. Indien een groepering zonder rechtspersoonlijkheid in de Kruispuntbank van Ondernemingen is ingeschreven, volstaat de vermelding van haar benaming en zetel die bij haar gegevens in de Kruispuntbank zijn opgenomen om, in gedingen met betrekking tot de gezamenlijke rechten en verplichtingen van de leden van de groepering, te doen blijken van de identiteit van haar gezamenlijke deelgenoten.
   Indien de inschrijving in de Kruispuntbank tevens de identificatiegegevens omvat van een algemeen lasthebber, kan de groepering in dezelfde gedingen in rechte optreden, als eiser of als verweerder, en tevens in persoon verschijnen door tussenkomst van die lasthebber, onverminderd de toepassing, wat betreft vennootschappen, van artikel 36, 1°, van het Wetboek van vennootschappen, doch uitsluitend om in rechte op te treden als verweerder.”

Daarmee regelt de Belgische wetgeving voor het eerst op algemene wijze het optreden in rechte van organisaties zonder rechtspersoonlijkheid. We analyseren de draagwijdte hiervan en onderzoeken of dit zo spectaculair is als het lijkt. Continue reading “De feitelijke vereniging in rechte na 1 november 2018”

Koninklijk Besluit inzake insolventie van vrije beroepers

Verloop van de insolventieprocedure bij vrije beroepers

Op vrijdag 27 april 2018 is het Koninklijk Besluit dat de nadere toepassingsregels van boek XX WER voor de vrije beroepen regelt in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd. Dit besluit trad gisteren (1 mei 2018) in werking, net als het eerder besproken besluit inzake de vergoeding van insolventiefunctionarissen.

Algemeen

Door de uitbreiding van het toepassingsgebied van het insolventierecht tot ondernemingen (zie art. XX, §1, alinea 1 WER), zijn ook alle rechtspersonen en natuurlijke personen met een activiteit als vrij beroeper thans onderworpen aan het faillissement en de gerechtelijke organisatie. Vanuit het bet besef van de verregaande implicaties voor vrije beroepers heeft men extra aandacht willen besteden aan de eigenheid van deze beroepscategorie. Het besproken KB inzake de insolventie van vrije beroepers beantwoordt aan de noodzaak voor corrigerende maatregelen die zich aldus opdrong. Continue reading “Koninklijk Besluit inzake insolventie van vrije beroepers”